Skip to main content

Tak 2-2

1821 - 1889

Henri Pierre Théodore Elise

De vier takken
De tweede tak
Tak 1
Tak 2
Tak 3
Tak 4
Pag. 1
Pag. 2
Pag. 3
Pag. 4
Naschrift
Sitemap
Pag. 5
Pag. 6
Pag. 7
Pag. 8
Ambarawa
~ 2 .2 ~

Halverwege in Oengaran, werd van paarden gewisseld, hetgeen de reizigers de gelegenheid gaf de benen even te strekken en bij familie of vrienden een verversing te nuttigen. Men kende daar natuurlijk bijna de gehele blanke bevolking, die gering in aantal was. Nog geen honderd. Een klein deel daarvan kende men zo goed dat men wederzijds bij elkaar op bezoek ging. Zo waren daar dan de twee broers Nagel van Toontje Mac Gillavry, de vrouw van de baas van Djati Roenggo. George en Frits heetten zij.

De laatste werd Pee genoemd met de Arabische aspiratie aan het eind van het woord. Frits was onuitspreekbaar voor de Indische tongval. Verder Neef Daan Pietermaat, genaamd D.P. Wuivend aan de kant van de weg voor zijn kleine huisje, altijd gekleed in slaapbroek en kabaja. Het Chinese bloed van ook zijn overgrootmoeder Yoe Ni was bij hem nog duidelijk zichtbaar. Tenslotte de bevriende families Monod de Froideville (tante Roos, wier grote huis zeer toepasselijk rose muren had), Butin Bik en Schaap.

Met de primitieve auto's van die tijd werd de reistijd teruggebracht tot ongeveer een uur, als er tenminste geen lekke banden kwamen, hetgeen meestal wel een of meer keren gebeurde. Het omleggen en plakken van een band was toen een tijdrovend karwei. Al gauw na het verlaten van de broeierige hitte van Semarang op de kustvlakte van Noord-Java, kwam men in de heuvels van Tjandi, waar het al dadelijk veel koeler was. Over de steile hellingen van de kleine en de grote Gombèl reed men dan "de bergen" in, de uitlopers van de Oengaran, een van de lagere bergen van Java 2.050 meter hoog, die tot aan de beide bergtoppen begroeid en daarom altijd helemaal groen was. Men reed dan over de grote macadam grintweg (aangelegd volgens het procédé van de Schot MacAdam) die naar Djokja, het oude culturele centrum van Java leidde, langs de talrijke dessa's (dorpen) waarvan de eersten na de Gombèl, Srondol heette. De auto's zag men dan al van verre aankomen door de stofwolken die zij opwierpen. Vlak voor Oengaran was aan de rechterkant het Europese kerkhof, waar een aantal familieleden begraven ligt. Even later werd dan het stadje zelf bereikt met links de benteng (fort), die gedurende de Java-oorlog was gebouwd en rechts het Europese dorpsschooltje.

Oengaran was de standplaats van een controleur B.B. (Binnenlands bestuur), de laagste vertegenwoordiger van het Nederlandse gezag en een wedono, een hoge inheemse gezagsdrager. De dagelijkse bestuursaangelegenheden werden ten aanzien van de inheemsen door hun eigen rasgenoten afgehandeld. In de kleine dessa's door de loerah (het dorpshoofd), in de grotere door de assistent wedono, in de kleinere stadjes, waar ook Europeanen woonden, door de wedono en de controleur B.B. en in de grotere steden door de regent, meestal een Javaan van oude adel, en de assistent-resident. De Javaanse bestuurders, die ruime bevoegdheden hadden, waren uiteindelijk verantwoording schuldig aan de Nederlandse ambtenaren van het binnenlands bestuur. Dat waren mensen met een universitaire opleiding tot indoloog, die voortreffelijk op de hoogte waren van de inheemse "adat" (gewoonterecht), die voorrang had boven het Nederlandse recht, en de plaatselijke taal volkomen beheersten. Niet het zogenaamde pasar-maleis dus, dat iedere Nederlander wel sprak, maar het Javaans, het Soendanees en het Madoerees op Java en de vele inheemse talen daarbuiten.

Enkele kilometers na Oengaran, na de heuvel van Tanah Abang (Rode Aarde, zeer toepasselijk) sloeg men linksaf een smalle landweg in. Dan was het nog tien kilometer naar Djati Roenggo. De weg liep en loopt nog door een heuvelachtig terrein met aan beide zijden in terrasvorm aangelegde sawah's (rijstvelden) afgewisseld door percelen bosgrond. Daarna door de dessa Klepoe met zijn assistent wedono, die vaak op Djati Roenggo op bezoek kwam. Uit deze dessa kwamen meestal de bedienden op de onderneming. Een bekende figuur was daar een zekere Alfred de Gironce, een wat aan lager wal geraakte afstammeling van een Franse edelman, met veel inheems bloed. Zijn dochters waren in deze omgeving bekende en gevierde schoonheden. Vlak na deze dessa, waar veel mannelijke bewoners van Djati Roenggo goede herinneringen aan gehad zullen hebben, liep een steile helling naar beneden door de cacao-tuinen van het buurland Nobo. Dan kwam er een open vlakte met sawahs. Van hieruit had men een eerste gezicht op Djati Roenggo, heel in de verte afgetekend door een pala-bos. Dat leek veel op een beukenwoud, maar nog mooier en altijd groen het hele jaar door. Even verder, nog maar een kilometer van huis, boog de weg rechtsaf. In de bocht links lag de directeurswoning van de sigarettenfabriek en daarachter de fabrieksgebouwen. In de voorgevel van het huis was een gedenksteen gemetseld met de cijfers 10-10-10, de dag waarop men met de bouw was begonnen. Het had een ongelooflijk mooi uitzicht over de sawah-velden met op de achtergrond de Oengaran en links in de verte de violette kegel van de Soembing. Aan de overkant van de weg stond een grote waringin, de heilige boom, waar de dorpsbewoners vaak s' avonds tegen zonsondergang hun offeranden aan de geesten kwamen brengen. De weg ging verder met een aantal bochten naar beneden, door de dessa's Ngabean en Pringapoes. Over een houten brug, waarvan de planken klepperden als men erover heen reed, over de kali (rivier) met de zelfde naam als laatstgenoemde dessa, kwam men op het gebied van Djati Roenggo. Vóór de kali links was een waterkrachtcentrale, een klein wit gebouwtje, die de onderneming van elektrisch licht voorzag. Dan ging men van de oever af steeds steiler naar boven. Rechts al dadelijk de eerste cacao-tuinen. Bij de viersprong kort daarna leidde de weg naar links naar het établissement (fabrieksterrein) en verder naar de plaatselijke pasar (markt). Rechtuit ging men steil naar boven langs een laan met aan weerszijden crotonbomen met hun prachtige veelkleurige bladeren. Links de droog en fermenteerbakken voor de cacaobereiding, daarachter het drooghuis voor de rubbervellen en de sorteerloods voor de koffie- en cacaobonen aan een grasveld met hoge klapperbomen. Hier werd de jaarlijkse slamatan (dankfeest) gehouden met allerhande spelen, wajang voorstellingen, gamelanmuziek en veel lekker eten voor iedereen die op de onderneming werkte. Rechts van de oprijlaan lag een groot vierkant grasveld met zijden van precies honderd meter. In het midden stond een reusachtige ficus-rubberboom van wel twintig meter hoog. Aan het eind van de crotonlaan lag de voorgalerij en de hoofdingang van het administrateurshuis. Van deze voorgalerij had men van het plateau waarop het huis gebouwd was een prachtig uitzicht naar het Oosten over de sawah's, met ver op de achtergrond de heuvels van het Kalkgebergte en de Kendali Sodo met zijn afgeplatte top en daarnaast in de sawah's nog een klein topje.

De broers Ned en Thonny, zonen van de eerste eigenaar van de onderneming, lieten door de bekende landschapsschilder G.L. Dake Jr. drie schilderijen maken. Eén van het uitzicht van Ngabean, één van dat van Djati Roenggo en een derde van het huis zelf.

Ngabean

Ngabean

Uitzicht van Ngabean met de heilige waringinboom en de Oengaran (door landschapsschilder: G.L. Dake Jr)

Kalkgebergte

Kalkgebergte

Uitzicht van Djati Roenggo over het Kalkgebergte en de Kendali Sodo (door landschapsschilder: G.L. Dake Jr)

Het huis lag op 1200 voet (400 meter) boven de zeespiegel en had daardoor een heerlijk klimaat. Bij de viersprong rechtsaf reed men tweemaal linksom in een vierkant om het grote grasveld met de ficus heen. Vervolgens langs het tennisveld, aangelegd voor de jongste generatie van toen, die net met de sport kennis had gemaakt. Het was omgeven door een heerlijk geurende vanilletuin. Wie overigens ooit de geur van bloeiende koffiestruiken, iets verderop onder het erf, geroken heeft zal die evenmin vergeten. Na de laatste hoek, aan de linkerhand, lag de proeftuin van colaplanten en kinabomen en rechts een aantal kapokbomen. Langs deze weg, met aan beide zijden hagen van kembang sepatoe (hibiscus) met grote rode bloemen, kwam men bij de achtergalerij van het huis. Hiernaast lagen de bijgebouwen, er tegenover het koetshuis, later garage, met daarachter de stallen en daar weer achter een open manege en het grote zwembad. Verder de machinekamer met een Bronsmotor uit Appingedam, die in de droge tijd, als de waterkrachtcentrale niet kon werken, voor de elektriciteitsvoorziening zorgde.

De vier takken
Henri Pierre Théodore Elise
De tweede tak
Tak 1
Tak 2
Tak 3
Tak 4
Pag. 1
Pag. 2
Pag. 3
Pag. 4
Naschrift
Pag. 5
Pag. 6
Pag. 7
Pag. 8